Na de bevrijding van Zuid-Limburg in september 1944, wordt in 1945 voor het eerst weer een beetje carnaval gevierd. Nog wel beperkt want bijna alle feestzalen worden gebruikt door het leger of voor de opvang van vluchtelingen en repatrianten. Er zijn wat kleine optochten en verder wordt het vooral in huiselijke kring gevierd. De autoriteiten hadden voor Carnaval al gevraagd om in alle bedrijven en kantoren met de carnavalsdagen gewoon door te werken. Volgens hen kan er zolang de oorlog nog niet gewonnen is, geen sprake zijn van extra vrije dagen.
Het jaar erna, als heel Nederland bevrijd is, wordt het carnaval grootser aangepakt. In de kranten verschijnen er advertenties, bijvoorbeeld een advertentie waarin gevraagd wordtom een orkest dat met carnaval kan spelen in een hotel in Margraten.
In Maastricht wordt een Raad van Elf geïnstalleerd. Bijzonder is dat bij de opening van het carnavalsjaar de Raad van Elf plaatsneemt opde stoelen waar de gehate Duitse Sicherheitsdienst en de Gestapo op hebben gezeten tijdens de oorlog. De Gazet van Limburg concludeert ‘Eerlijk is eerlijk: dit beeld was wel iets vrolijker’.
Ook is er nog een oproep tot matiging. De mijnbouwbedrijven en het ministerie van Binnenlandse Zaken willen dat tijdens de carnavalsviering iedereen in de steenkoolmijnen blijft werken. Het verzuim van de mijnwerkers moet volgens hen zo laag mogelijk zijn omdat de steenkoolproductie van groot belang is voor de wederopbouw van Nederland. Er komt een compromis omdat de mijnwerkers natuurlijk ook graag carnaval willen vieren. Zij mogen de maandag vrij nemen maar moeten zich dinsdag weer op het werk melden.
Deregionale kranten en de radio doen uitgebreid verslag van de feestelijkheden die begin maart plaatsvinden. De belangrijkste feestcentra zijn Maastricht en Kerkrade. Veel feestvierende Limburgers gaan met de uitpuilende extra treinen naar deze twee steden om voor het eerst in zes jaar groots feest te vieren. Alaaf!