In 1912 begon de Nederlandse heidemaatschappij in de Del, Euverem met de viskwekerij waar zalm eieren werden gekweekt. Jaarlijks zo’n 1,5 tot 2 miljoen jonge zalmpjes waarvan een deel in de grote rivieren werd uitgezet. Dat gebeurde nog tot in de jaren dertig maar werd daarna stopgezet. De kanalisatie van de Maas en de vergiftiging van de Rijn door industriële afvalstoffen waren daar de belangrijkste oorzaken van. Toen is men overgestapt naar het kweken van forellen die beter bestand water tegen dit water. Daarmee werd de visstand in de Zuid-Limburgse rivieren en beken op peil gehouden. Er werd ook forel geëxporteerd naar landen als België, Luxemburg, Zwitserland en Engeland en verkocht aan hotels en restaurants.
In april 1953 werden in de buurt van Eijsden 100.000 kleine zalmforellen uitgezet. De eieren waren door de Nederlandse regering aangekocht in Denemarken en door de kwekerij in Euverem vervolgens opgekweekt tot visjes van bijna 2 cm lang. De verwachtingen bij het begin van deze proef waren niet hoog gespannen. De viskwekers van Gulpen zouden al tevreden zijn wanneer de zalmforellen bleven leven en konden opgroeien tot exemplaren van 2 tot 4 ons. De grote vraag bij dit experiment was of deze vissen in leven konden blijven in het verontreinigde water. Het werd geen succes. En dat was begrijpelijk want vier maanden later stierven in de Gulp en Geul duizenden forellen door geloosde gifstoffen. In 1962 was er opnieuw sprake van een verontreiniging in de Gulp. De dode vissen dreven langs de kant. Duizenden liters water uit een gierput van een boerderij waren op de Gulp geloosd door een onbekende. Nog altijd komt de forel voor in de Geul. Hengelsportverenigingen zetten ze nog steeds uit. Dat was al zo in december 1959 toen ze 6.000 jonge forellen uitzetten in het meest schone deel van de Geul, tussen Epen en Valkenburg. En ook in 2024 werd het visbestand in de Geul ondersteund door de uitzet van beekforel jonger dan één jaar.