De steenkool mijnen vormen ruim zestig jaar lang de belangrijkste economische activiteit in Zuid-Limburg. Tot in het midden van de jaren 70 van de vorige eeuw werken er honderden mensen uit het Heuvelland in de regio Heerlen. Drie keer per dag rijden er bussen vanuit het Heuvelland richting de mijnen. Ze stoppen in elk dorp om mijnwerkers op te halen. De bussen komen bij elkaar op het parkeerplein voor het klooster in Wittem, daar wordt dan overgestapt op de bus die naar een specifieke mijn gaat.
De Limburgse gemeenten ontvangen decennialang extra inkomsten van de mijnen, het zogenaamde mijnrecht dat in 1920 is goedgekeurd. Twintig procent van de netto-opbrengst van de Staatsmijnen wordt jaarlijks verdeeld onder de gemeenten met minimaal vijftig mijnwerkers. in het eerste jaar in 1921 is dat 22,64 gulden per mijnwerker. Het mijnrecht blijft bestaan tot 1960.
Veel mijnwerkers uit het Heuvelland werken liever in de Belgische mijnen omdat de lonen daar veel hoger zijn; de verschillen met Nederland kunnen oplopen tot ruim veertig procent. Bovendien zijn de andere arbeidsvoorwaarden ook beter: meer verlofdagen, gratis busvervoer naar de mijnen en, nog een extra toeslag voor een niet-werkende echtgenote. De kinderbijslag is ook nog eens veel hoger: een gezin met meer dan drie kinderen ontvangt twee keer zo veel als in Nederland.
De mijnsluiting wordt aangekondigd in 1965 en daarna gaat het snel bergafwaarts.
In de tien jaar tot de definitieve sluiting in 1974 verdwijnen er 75.000 banen: 45.000 van mijnwerkers en 30.000 van werknemers bij toeleveranciers. Mede door de verslechterde economische situatie in heel Nederland, schiet de werkloosheid in Zuid-Limburg omhoog en wordt twee keer zo hoog als het landelijk gemiddelde.
De mijnbussen vanuit het Heuvelland worden geleidelijk aan steeds leger. In het laatste jaar zitten er slechts een handvol mannen in een enkele bus. Waar in de begintijd duizenden mannen aan het werk waren, draaien de laatste nachtdiensten bij de staatsmijn Emma nog maar met vijftig, zestig man. Veel mijnwerkers zijn dan al overgeplaatst of met vervroegd pensioen. Door de mijnsluiting verdwijnen er niet alleen banen, maar ook nog iets anders, minder tastbaar, gaat verloren: een gevoel van menselijke waardigheid en een bijzondere cultuur, de zogenaamde ‘koempel’-mentaliteit: hard werken en kameraadschap. Op elkaar kunnen rekenen als het nodig is. Zo hebben veel koempels dat ervaren en het gemis daarvan was groot.